MIDDELZEE (DE), ook wel het Boerdiep geheeten, voorm. zeeboezem, prov. Friesland.

Deze zeeboezem scheidde de prov. Friesland, in twee bijna gelijke deelen, in Oostergoo en Westergoo. Zijne lengte was oorspronkelijk van tusschen Ameland en Terschelling tot Sneek, en zijne breedte van Bolsward tot Irnsum, van Oosterwierum tot Rauwerd, van Marssum tot Leeuwarden, van Minnertsga tot Hallum. Toen in de dertiende eeuw de landen tusschen Friesland en Noord-Holland door de Noordzee werden verzwolgen, en de Zuiderzee hare tegenwoordige uitgestrektheid bekwam, verlandde de Middelzee gelijktijdig zoodanig, dat zij binnen een tijdsverloop van omstreeks twee eeuwen opgeslijkt en in voortreffelijke bouw- en weilanden was herschapen. Behalve de geheele grietenij het Bildt, die uit haren mond, als het ware, is opgerezen, bevatte zij dus een groot deel der Grietenijen Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Baarderadeel, alsmede geheel Rauwerderhem en Wijmbritseradeel binnendijks in haren boezem, gelijk de sporen harer aloude zeeweringen ons blijkbaar aantoonen. In het midden, tusschen Leeuwarden en Marssum, had zij de breedte van een uur gaans, en stroomde, met eene kromming naar het zuiden en westen, tot bijna aan de Oude-Schouw, Sneek en Bolsward toe. Alle de wateren, welke zij door takken van den Rijn, den IJssel en de Boorn ontving, stortte zij, met eenen zeer breeden mond, tusschen Ameland en Terschelling, in de Noordzee.

Deze geheele zeeboezem nu is van tijd tot tijd door de slib van de Noordzee en van de ingezwolgene westelijke landen opgeslijkt en in vruchtbaar land herschapen, zoodat de geheele, thans zoo rijke grietenij het Bildt, benevens al de landen, welke nu nog Nieuwlanden heeten, als uit zee opgerezen zijn.

Bron: Het Aardrijkskundig woordenboek van der Aa (tweede helft 19e eeuw?), hoofdstuk "Dijken en Vaarten", paragraaf "De Middelzee".

Sluit dit venster